Dag 18

Tekst uit het boek Exodus

Hoofdstuk 7, vers 25-29, hoofdstuk 8, vers 1-11

Reflectie

Tenzij je een achtjarige jongen bent, is het vooruitzicht dat een veelvoud aan kwakende kikkers het land overspoelt, op zijn minst ongemakkelijk. Deze slijmerige scène onthult iets over Farao als man. Wanneer Mozes hem verlichting aanbiedt van deze amfibieën aanval, stemt Farao ermee in dat Mozes God vraagt om deze plaag te stoppen. Als Mozes vraagt wanneer de plaag dan moet stoppen, zegt Farao echter niet ‘meteen’ maar ‘morgen’. Farao toont geen respect voor de ontberingen die hij over zijn eigen volk afroept. Zijn arrogante onverschilligheid voor het lot van zijn onderdanen onthult zijn hardheid van hart. Hij weigert voor God te knielen en wil niet gezien worden als iemand die met God samenwerkt. En wanneer de plaag van kikkers is opgeheven, toont hij geen enkel respect voor Mozes, en betuigt hij, in zijn opgeblazen trots, geen dankbaarheid aan God.

We maken vaak de grote fout om iedereen behalve onszelf te negeren. Te gemakkelijk (zelfs al is het maar figuurlijk) negeren we de God van het universum, onze vrouwen, onze zonen en dochters en onze medeparochianen. Anderen negeren is het tegenovergestelde van wat het betekent om een echte man te zijn. En minachting voor het Lichaam van Christus – wat minachting is voor God zelf – is een pad dat zeer waarschijnlijk naar de hel leidt.

Wil je je ware potentieel bereiken en de door God gegeven kracht gebruiken zoals hij jou geschapen heeft om te doen? Dan moet je aan anderen denken. Je moet jezelf “klein houden onder de sterke hand van God” (1 Petrus 5:6) en de mensen om je heen opwekken. Door dit te doen, handel je op een heilige manier. Hoe ziet de Heer jou nu handelen? Ben je daar niet zeker over? Vraag het Hem.

Ga terug naar het overzicht van Exodus 90