Dag 03

Tekst uit het boek Exodus
Hoofdstuk 1, vers 15-22

Reflectie

In zijn grote angst dat de Israëlieten uit hun slavernij zouden opstaan, instrueert Farao de vroedvrouwen om iets verschrikkelijks te doen: ze moeten elk jongetje dat ze ter wereld brengen doden, waardoor de toekomst van Israël om zeep wordt gebracht. De vroedvrouwen ontwijken heldhaftig het bevel, maar Farao is onverbiddelijk. Hij beveelt vervolgens zijn eigen mensen om de mannelijke kinderen van de Hebreeën in de rivier de Nijl te verdrinken.

De Heilige Methodius beschouwt Farao als een “duivels-type”. Zoals Farao beval om de Israëlitische babyjongens te doden, zo probeert de duivel de deugd van de man te doden. De wateren van de Nijl zijn als onze hartstochten, en het kwaad wil dat onze zielen in die wateren worden geworpen om te verdrinken. Als dat gebeurt, leeft het nageslacht van de slavernij (zonde) voort, terwijl het nageslacht van de vrijheid (deugd) wordt verstikt. Elke man kent de gevreesde pijn van deze innerlijke verstikking: de eenzaamheid van pornografie, de leegte van alcoholmisbruik, de verveling van een onbewust geleefd leven en een oneindige jacht op amusement.

Je bent nu op dag drie van je vastberadenheid om van dergelijke zaken verlost te worden. Het kan zelfs zijn dat als je ruimte begint te creëren tussen jezelf en je afgoden, het voelt alsof je dwars door hen heen gaat. De Heilige Augustinus merkt deze ironie op in het Exodus-verhaal: de Israëlieten die tot slaaf waren gemaakt en veroordeeld waren om te verdrinken, lopen door de wateren van de Rode Zee de vrijheid in. Onze cultuur omringt ons met een constante uitnodiging tot hersenloze en destructieve genoegens. We zijn als de Israëlieten, die naar de vrijheid lopen met twee gigantische watermuren links en rechts van ons. Maar met de kracht van God die de weg opent, is onze enige taak om door te gaan.

Dank de Heer dat Hij vandaag de weg voor jou heeft geopend en ontvang de moed om door te gaan.

Ga terug naar het overzicht van Exodus 90